Maar eerst blijft hij nog even staan

Aan de overkant van de straat, bij het smalle winkelpand met de blauw geschilderde kozijnen, gaat een deur open. Er stapt een vrouw naar buiten. Ze is niet meer jong, maar nog lang niet oud en wrijft de slaap uit haar ogen. In pyjama zet ze met een hand een ladder tegen de gevel, onder haar vrije arm klemt ze een emaillen bord. NEW ARRIVALS, staat er op.

Tekening door Bonne Steinz

Zeven weken geleden is Björn hier komen wonen. In de zolderkamer tegenover de winkel met Iberisch aardewerk, leren schoenen en tassen. Iedere ochtend, om iets voor negen, schuift hij zijn gordijn opzij en zet het raam open. Staand in zijn kleine keuken schept hij muesli in een kom, giet er wat melk overheen. Vanaf deze plek kan hij precies zien hoe zijn buurvrouw te werk gaat. Met een steenboor maakt ze rechts van haar deurpost een gat in de muur. Ze plaatst een haak naast het bord, hangt er een dun touw aan en bindt aan de onderkant een nieuw exemplaar laarzen. Ze slaat haar armen over elkaar en bekijkt het resultaat, wankelt op de ladder, zoekt steun tegen de muur.

Vandaag zal hij langsgaan in de winkel, dat heeft hij zichzelf voorgenomen.

Op de grens met Duitsland, waar Björn vandaan komt, deelde hij zijn appartement met een meisje van zeventien. Of hij dat niet gek vond, hadden zijn vrienden hem gevraagd. Daarover had hij wel eens nagedacht. Zijn huisgenote was dan wel jong, maar kon goed luisteren en stelde altijd de juiste vragen. Met haar stiefvader voerde ze een eigen strijd. “Voor ik vertrok”, daar keek ze ernstig bij, “molde hij het servies van oma. Mama’s halve erfenis.”

Björn dacht aan zijn eigen vader. Een man van weinig woorden.

“En ’s nachts mocht ik nooit doortrekken, want daar werd hij wakker van.”

Wat haar moeder van de situatie vond, had hij Ava gevraagd. “Die zat vooral jankend op de bank” snoof ze. “Geboren zonder ruggengraat.”

En haar echte vader?

“Dood. Longkanker. Op het laatst zat het overal.”

Björn bewonderde Ava. Om haar lef, de directe woorden, haar oeverloze eerlijkheid.

Vanmorgen is zijn buurvrouw vroeger dan anders. Turend door zijn zolderraam bestudeert hij haar. Haar rug en schouderbladen, die scherp afsteken onder de stof van haar strak zittende pyjama. De warrige haren, lichtbruin, tot op haar billen. Haar ogen, groenig met een grijze rand, al weet hij dat niet zeker, vanaf deze hoogte kan hij het niet zien.

Het valt hem op hoe ze haar wenkbrauwen fronst en zich irriteert, aan de haak die duidelijk niet diep genoeg de muur in wil. Het “Godver de Godver” dat daarop volgt en het nerveus tikken met haar voet op de stoeptegels, als een puber van vijftien die haar zin niet krijgt.

Hij kijkt weer naar buiten. Björn weet dat ze op elkaar lijken, zij tweeën. Omdat ze op dezelfde manier lachen, met kuiltjes in hun wangen en kraaienpootjes bij hun ogen. Hij denkt dat zij dat op den duur ook wel in zal zien.

Ja, straks, wanneer zijn muesli op is, gaat hij bij haar naar binnen. Om nieuwe schoenen te passen, zwarte instappers misschien. Leer dat hij op kan poetsen tot het glimt.

Het was Ava die met de suggestie kwam, die lentedag, samen in de badkamer. “Als je niet weet waar je vandaan komt, dan moet je dat uitzoeken” riep ze vanuit de douche.

Hij wilde helemaal niets uitzoeken.

Ze zeepte haar haren in met babyshampoo, want dat prikte niet in haar ogen. Zij hield van praktisch, hij van gecompliceerd. Björn dacht liever dagen na voor hij tot een besluit kwam.

Ava niet.

“Twijfelen is voor watjes. Trouwens, het is jouw beurt.”

Vluchtig trok hij zijn onderbroek uit, stapte onder de lauwwarme straal en staarde naar zijn geslacht. Hij dacht aan een naaktslak in de regen, doelloos hing het ding erbij.

“Je wil toch trots zijn?” Ze lachte naar hem via de spiegel, tekende een smiley op het beslagen glas. “Erachter komen op wie je lijkt?”

“Ja” had hij gemompeld.

Nee, had hij gedacht.

Vanaf boven is alles mooier, vindt hij. Hij herinnert zich de dag in Madurodam. Bij wijze van afscheidscadeau had hij Ava meegenomen. Ze was er nog nooit geweest. “Hier ga je straks wonen” zei ze, en ze wees. “In een wijk met poppenhuisjes.”

De eerste dagen blijft hij binnen. Naar buiten gaat hij zelden, alleen wanneer de boodschappen op raken en meestal pas na zessen. Hij leert de snelste routes uit zijn hoofd. Naar de supermarkt, de apotheek, en vindt een betrouwbare fietsenmaker. Met de eigenaar van het dichtstbijzijnde afhaalrestaurant raakt hij bevriend. Sushi, twee keer per week. Een tientje voor de combo-deal.

Terug op straat groet hij niemand. Hij vermijdt de grachten die zij neemt, weet bij welke winkels ze haar spullen koopt. Soms komt hij haar tegen in de buurt, dan slaat hij af of steekt over, kiest de stoep aan de overkant.

“Is het al gelukt?” vraagt Ava als hij haar om tien uur belt.

Hij bijt op zijn nagel, kijkt naar buiten, ziet hoe zijn buurvrouw de etalage inricht. Er staat een paspop. Een met ronde borsten en leren laarzen. Even denkt hij aan een documentaire op de VPRO, die ze samen zagen. Over de paspoppen industrie in Venezuela. Twee broers wisten alles van poppenborsten. Hoe ze van kleine appels grote meloenen moesten maken. De poppen konden niet achter blijven nu de populariteit van plastische chirurgie toenam.

“Niet echt.”

Ava blijft stil. Björn hoort haar ademhaling in de telefoon.

“Wel doen hoor.”

Ijzer over stoeptegels. Het geluid van meubels die versleept worden. Uit haar winkel haalt zijn buurvrouw een tafeltje en twee klapstoelen. Het geheel zet ze vast met een fietsslot aan de tralies van het kelderraam, haar opslagruimte. Dat van die kelder weet hij niet zeker, maar de winkel is klein en waar moet ze anders haar nieuwe collectie opbergen?

Hij pakt zijn camera en maakt foto’s. Van de aardewerken potten voor haar ingang, hoe ze de planten daarin water geeft.

Zijn buurvrouw in close-up en van opzij, het scherpstellen op haar ogen, de achtergrond wazig. Hij maakt foto’s in kleur, zwart-wit en ook sepia. In zijn wc bouwt hij een doka van broekzakformaat. Met knijpers aan een lijn laat hij ze drogen boven de pot.

Aan het voeteneind, op de muur tegenover zijn bed, maakt hij een collage.

De buurvrouw heeft inmiddels een jurk aangetrokken. Nu maakt ze een praatje. Met de gladde vent van de parfumerie. “Karl, lieverd, lekker geslapen? Laat me eens wat testen.”

“Isabel, schoonheid, voor jou altijd.”

Iedere dag, in het voorbijgaan, ruikt zijn winkel naar sandelhout. Naar noten, lavendel, rozemarijn en iets dat Björn niet kan plaatsen.

Zijn vader, denkt hij, draagt hetzelfde luchtje.

Isabels eerste klanten stappen over de drempel, prikken met hun vieze vingers in het gloednieuwe leer. Ze kijken en ze dwalen, maar er wordt niks gekocht. Ze lijkt hem het type dat het meest van haar trouwe klanten houdt, de moeders en dochters, de mannen van de gracht, strak in pak. De vaste bezoekers, hij kent ze allemaal.

Met een babyfoto in zijn kontzak daalt hij de trap af, drieënveertig treden. Voor zijn deur passeren buurtbewoners en dagjesmensen. De stad is onderweg: naar het werk, de sportschool, een koffieafspraak op het terras.

Hij weet precies wat hij zal zeggen, hoe hij daarbij zijn armen naast zijn lijf zal houden. Niet over elkaar, dat vindt hij ongepast. Toegankelijk, zo wil hij overkomen. In de spiegel heeft hij het geoefend. Schouders laten hangen, borst vooruit, een lichte knik in zijn knieholtes, gewoon ontspannen.

Hij heeft zijn 501 aangetrokken, een witte blouse uit de kast gehaald. Hij kijkt naar links, dan naar rechts en weet dat het elk moment gaat gebeuren. De fietsers bellen, de dag begint.

Maar eerst blijft hij nog even staan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.