Dood

‘Ik wilde dood’, zegt Boris.
Samen liggen we aan het water met links van ons de sluis. We zijn hier heen gefietst met de wind in onze haren, mijn bikini onder mijn jurk en hij die schreeuwde dat ik niet zo hard moest. Dit is zijn plek, daar waar hij komt om uit te rusten. Om alles te vergeten.

Het is middag, de zon staat hoog, zijn benen bungelen over de rand van de kade. Hij heeft een kussen gemaakt van zijn tas en kijkt omhoog. Daar is de lucht blauw, geen wolken.
‘Er zijn veel manieren, hele forums. Wist je dat?’
Ik draai me op mijn zij en kijk. Naar zijn grote lippen, de haartjes in zijn rechteroor, naar zijn wimpers die onnatuurlijk lang zijn.
‘Je hebt van die idioten die er anderen mee lastig gaan vallen. Ik bedoel, je zal maar voor een trein springen. Dan bezorg je zo’n machinist een levenslang trauma.’
Ik doe mijn ogen dicht en luister. De sluiswachter roept door de megafoon dat iedereen ‘aan moet sluiten’ en met een licht Amsterdams accent ‘kom op dames en heren, niet zo treuzelen’.

‘De meeste mensen nemen een overdosis van het één of ander. Paracetamol, Ibuprofen. Het kan zeven uur duren voordat je er niet meer bent. Als het mislukt heb je er een leven lang last van.’
Er vliegen vogels over waarvan ik de namen niet ken. Ik bedenk dat ik van veel dingen niets weet. Niets over sluizen en niets over zelfmoord.
‘En dan kun je jezelf natuurlijk ophangen, of vereeuwigen door van een hoog gebouw af te springen. Van het Hilton bijvoorbeeld, zoals Herman Brood dat deed.’
‘Is dat wat je wil?’ vraag ik. ‘Dood gaan?’
Boris fronst, een ernstige groef tussen zijn beide wenkbrauwen, te diep voor zijn tweeëndertig jaar jong.
Boris is zo’n man waarnaar ik opkijk, en ook al zorgt opkijken naar vrienden niet voor een gelijkwaardige vriendschap, bij Boris kun je daar niet omheen. Hij heeft bovenarmen waar iedere vrouw in wil knijpen, of nog liever door vastgepakt wil worden. Ik niet. Misschien klikt het daarom zo goed. Zijn we om precies die reden onafscheidelijk, al zo’n jaar of vijf.
‘Laatst hoorde ik over cyaankali. Dat is een speciaal soort poeder. Hitler en zijn maten gebruikten het in de Tweede Wereldoorlog. Huppa, meteen naar de klote.’

Boris – denk ik. Mijn Boris. Een man met een vaste baan, al sinds zijn vierentwintigste. En ook met een appartement in een rustig deel van de stad. In de zomers staan we op zijn dakterras, daar leggen we ieder jaar een moestuin aan. Een terras vol munt, aardbeien en courgettes, en met wel duizend tomaten. Soms denk ik dat ik hem ken. Dat duurt dan maar even.
Hij heeft grijze ogen, maar soms veranderen ze naar blauw, afhankelijk van het weer, de lichtval. Voor zover ik weet komt hij uit een fijne familie. Zo’n gezin dat doet aan familiedagen. Maandelijks een zondag en dan fietsen op de Veluwe. Jeu de boules, taart, Het Witte Fietsenplan. Over dat laatste kan zijn vader uren uitweiden. Dat heeft hij mij zelf verteld.
‘Hier’, hij wijst naar de sluisdeuren die opengaan. ‘Hier wilde ik dood.’
Het water kolkt, de boten beginnen te varen. Er zwaait een vrouw met een zonnebril naar ons. Ze smeert zich in met olie en eet olijven uit een plastic bakje. Haar man toetert en steekt zijn duim omhoog.
‘Als, dan wilde ik hier vanaf springen. ’s Nachts natuurlijk, niet overdag, niet tussen de schippers. Maar ja, dat leek mij mooi. De verdrinkingsdood.’
Het stel vaart nu de sluisdeuren uit. Ze worden kleiner en kleiner.
‘Ze zeggen dat je allerlei kleuren ziet, maar dat weet ik niet zo zeker. Ik weet alleen dat je hartslag vertraagt. En dat je bloed zich rond blijft pompen tussen je hart, je hersenen en je longen.’

Het begint te waaien, eerst zacht, dan iets harder. De wind van het IJsselmeer blaast over het IJ. Boris duwt mijn los vliegende plukjes haar terug. Hij duwt ze weg uit mijn gezicht. Dat is mijn lievelingsgebaar van alle gebaren die Boris kan maken. Het wegstrijken van mijn haren, ze vastmaken achter mijn oorschelp.
‘Je longen sluiten zich ter hoogte van je stembanden. Op die manier adem je geen water in.’
Ik concentreer mij op zijn vingers achter mijn oren.
‘Je snapt waar ik heen wil. Je weet wel; zuurstofgebrek. Je raakt bewusteloos.’
De sluis is inmiddels leeg. Uit de verte komen nieuwe boten aangevaren. Grote en ook kleine, veel kinderen ergens op een dek.
‘Misschien kun je het ook anders opvatten’, zeg ik. ‘Iets lichter, bedoel ik. Het leven, en zo.’
Ik wijs naar de boten. Naar het in- en uitvaren, het wachten ertussenin. Naar de blote kinderlichamen in oranje zwemvesten, en het schaterlachen.
‘Ja’, zegt Boris. ‘Het grote wachten.’
‘Precies’, zeg ik. ‘Wachten, maar altijd blijven opletten.’
‘De kleine momentjes’, antwoordt Boris.
Hij pakt zijn telefoon, gebaart dat ik schuin moet blijven zitten. Dan maakt hij een foto van mijn oorschelp. Van de haren die hij opnieuw wegduwt en van zijn eigen vingers, die hij ook fotografeert.
‘En om op je vraag terug te komen; nee. Dood gaan wil ik niet meer. Dat was toen. Daarna leerde ik jou kennen.’

Dit verhaal is ook te lezen op de website ABCyourself

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.