Afscheid

De begrafenisondernemer zegt mijn naam. Nog nooit ben ik naar voren gevraagd om te spreken in een kerk. Maar zoals het vandaag gaat had ik het mij niet voorgesteld. Want dit is iets voor later, wanneer mijn eigen ouders de leeftijd bereiken dat het hoort: sterven.

Zes dagen eerder ging de telefoon. Het was zondagochtend, veel te vroeg. Op het scherm verscheen het nummer van zijn moeder, dat ik ooit, ik weet niet meer waarom, heb opgeslagen. Voor noodgevallen, misschien. Omdat Boris en ik behalve onze vriendschap niets, nee helemaal niemand, delen. ‘Lieverd’, sprak ze. Haar stem klonk zacht en gecontroleerd. Alsof ze zich concentreerde als een hardloper die wacht op het startschot van zijn eindsprint. ‘Ga even zitten.’

Buiten, naast mijn huis, speelden kinderen in de aangrenzende speeltuin. Ze riepen door elkaar heen, schreeuwden ANNEMARIA KOEKOEK.
Ik stond bij het aanrecht naast het open keukenraam en staarde naar mijn handen die twee hardgekookte eieren omklemden.
‘Boris’, zei ze, en ik bedacht hoe zij in haar woonkamer stond, of in de keuken net als ik, haar gsm tegen haar oorschelp gedrukt.
‘Boris is overleden.’
Ik ben gaan zitten. Naast het kookeiland, op de parketvloer.
‘Een hartstilstand. Zomaar, uit het niets.’

Nu sta ik helemaal vooraan, achter het spreekgestoelte. Voor mij zitten de honderdvijftig aanwezigen in kerkbanken, naast mij staat zijn kist met aan weerszijden twee witte kaarsen. De kist is van licht hout en zonder versieringen. De deksel hebben ze gesloten en er bovenop prijkt een hart van roze rozen. Iemand naast mij vertelt dat zijn moeder het zelf heeft gemaakt, dat hart. De rozen drukken elkaar bijna uit het gareel binnen de vorm waarin ze maar net passen. Precies zoals Boris mij een week eerder tijdens ons afscheid, we gingen uiteten, onhandig tegen zich aandrukte. Hoe dat voelde alsof mijn ingewanden uit mijn borstkas werden gelanceerd. Ik kon geen kant op. Ik vond dat fijn.

Op de plek waaronder zijn voeten nu liggen staan twee ingelijste foto’s. Eentje is een close-up, dezelfde als op zijn rouwkaart. De ander voluit, hij in een tweedelig pak. Op beide foto’s draagt hij zijn haren lang, glanzend en blond vallen ze langs zijn slapen. Ik pestte hem daar wel eens mee, zei dan dat hij er uitzag als een corpsbal. Dat hij zijn woonplaats, Bergen, eer aandeed. Als antwoord kreeg ik rollende ogen. Niemand rolt met zijn ogen zoals Boris dat deed. Verontwaardigd, maar altijd gevolgd door een kleine lach.

Ik heb een brief geschreven. Op dik goudgeel papier. Zes kantjes met herinneringen aan onze avonturen. Zo gingen we met de auto naar het strand, middenin de nacht. Vaak om hard te lopen, maar meestal om uit te waaien. Met een thermoskan thee en een grote rol koekjes. Daar deelden we verhalen van de dag, klaagden over iedereen behalve over onszelf. En over onze tijd in Berlijn. Het Erasmus-semester voor onze studie Duits. De avond waarop we opzoek gingen naar het graf van Marlène Dietrich. Hoe Boris mij in zijn zwartfluwelen pak hees, gewoon, omdat zoiets wel in stijl moest gebeuren. Hoe hij foto’s van mij maakte naast Dietrichs zerk. Maar alleen op de momenten dat er geen voorbijgangers langs kuierden, want we gedroegen ons nu eenmaal als idioten.
Dat alles vertel ik. Voor Boris, en voor mij. Maar het meest nog voor zijn moeder die op de eerste rij zit en haar handen gevouwen in haar schoot houdt.

Vanmorgen, twee dagen na de begrafenis, smeerde ik een boterham.
Ik opende de keukenlade, zocht naar een mes. Daar vond ik ze terug: de twee hardgekookte eieren.

Dit verhaal is ook te lezen op de website ABCyourself

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.